amputeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van amputeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | amputeren | te amputeren | ||||||||
toekomend | zullen amputeren | te zullen amputeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geamputeerd | te hebben geamputeerd | ||||||||
toekomend | geamputeerd zullen hebben | geamputeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
amputerend | geamputeerd | ev. amputeer |
mv. verouderd amputeert |
amputere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | amputeer | amputeert | amputeert | amputeert | amputeert | amputeren | amputeren | amputeren | |||
verleden (o.v.t.) | amputeerde | amputeerde | amputeerde | amputeerde | amputeerde | amputeerden | amputeerden | amputeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal amputeren | zult/zal amputeren | zult/zal amputeren | zult amputeren | zal amputeren | zullen amputeren | zullen amputeren | zullen amputeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou amputeren | zou amputeren | zou(dt) amputeren | zoudt amputeren | zou amputeren | zouden amputeren | zouden amputeren | zouden amputeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geamputeerd | hebt geamputeerd | hebt/heeft geamputeerd | hebt geamputeerd | heeft geamputeerd | hebben geamputeerd | hebben geamputeerd | hebben geamputeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geamputeerd | had geamputeerd | had geamputeerd | hadt geamputeerd | had geamputeerd | hadden geamputeerd | hadden geamputeerd | hadden geamputeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamputeerd hebben | zal/zult geamputeerd hebben | zult/zal geamputeerd hebben | zult geamputeerd hebben | zal geamputeerd hebben | zullen geamputeerd hebben | zullen geamputeerd hebben | zullen geamputeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamputeerd hebben | zou geamputeerd hebben | zou/zoudt geamputeerd hebben | zoudt geamputeerd hebben | zou geamputeerd hebben | zouden geamputeerd hebben | zouden geamputeerd hebben | zouden geamputeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geamputeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geamputeerd | er is geamputeerd | |||||||||
verleden | er werd geamputeerd | er was geamputeerd | |||||||||
toekomend | er zal geamputeerd worden | er zal geamputeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geamputeerd worden | er zou geamputeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geamputeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geamputeerd worden | geamputeerd te worden | ||||||||
toekomend | geamputeerd zullen worden | geamputeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geamputeerd zijn | geamputeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geamputeerd zullen zijn | geamputeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geamputeerd | wordt geamputeerd | wordt geamputeerd | wordt geamputeerd | wordt geamputeerd | worden geamputeerd | worden geamputeerd | worden geamputeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geamputeerd | werd geamputeerd | werd geamputeerd | werdt geamputeerd | werd geamputeerd | werden geamputeerd | werden geamputeerd | werden geamputeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geamputeerd worden | zult geamputeerd worden | zult geamputeerd worden | zult geamputeerd worden | zal geamputeerd worden | zullen geamputeerd worden | zullen geamputeerd worden | zullen geamputeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geamputeerd worden | zou geamputeerd worden | zou/zoudt geamputeerd worden | zoudt geamputeerd worden | zou geamputeerd worden | zouden geamputeerd worden | zouden geamputeerd worden | zouden geamputeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geamputeerd | bent geamputeerd | bent/is geamputeerd | zijt geamputeerd | is geamputeerd | zijn geamputeerd | zijn geamputeerd | zijn geamputeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geamputeerd | was geamputeerd | was geamputeerd | waart geamputeerd | was geamputeerd | waren geamputeerd | waren geamputeerd | waren geamputeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamputeerd zijn | zult geamputeerd zijn | zult geamputeerd zijn | zult geamputeerd zijn | zal geamputeerd zijn | zullen geamputeerd zijn | zullen geamputeerd zijn | zullen geamputeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamputeerd zijn | zou geamputeerd zijn | zou/zoudt geamputeerd zijn | zoudt geamputeerd zijn | zou geamputeerd zijn | zouden geamputeerd zijn | zouden geamputeerd zijn | zouden geamputeerd zijn |