amputeren
- am·pu·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(lichaamsdeel) afzetten’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- Van het Engelse amputate of het Franse amputer, van het Latijnse 'amputare' met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
amputeren |
amputeerde |
geamputeerd |
zwak -d | volledig |
amputeren
- overgankelijk, (medisch) een lichaamsdeel chirurgisch verwijderen
1. een lichaamsdeel chirurgisch verwijderen
- Het woord amputeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "amputeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "amputeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ blz 247 Sultans, slaven en renegaten: de verborgen geschiedenis van de Ottomaanse rijk.
door Joos Vermeulen
Uitgegeven door ACCO, 2001 ISBN 9033445980, 9789033445989 - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be