amplificeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van amplificeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | amplificeren | te amplificeren | ||||||||
toekomend | zullen amplificeren | te zullen amplificeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geamplificeerd | te hebben geamplificeerd | ||||||||
toekomend | geamplificeerd zullen hebben | geamplificeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
amplificerend | geamplificeerd | ev. amplificeer |
mv. verouderd amplificeert |
amplificere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | amplificeer | amplificeert | amplificeert | amplificeert | amplificeert | amplificeren | amplificeren | amplificeren | |||
verleden (o.v.t.) | amplificeerde | amplificeerde | amplificeerde | amplificeerde | amplificeerde | amplificeerden | amplificeerden | amplificeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal amplificeren | zult/zal amplificeren | zult/zal amplificeren | zult amplificeren | zal amplificeren | zullen amplificeren | zullen amplificeren | zullen amplificeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou amplificeren | zou amplificeren | zou(dt) amplificeren | zoudt amplificeren | zou amplificeren | zouden amplificeren | zouden amplificeren | zouden amplificeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geamplificeerd | hebt geamplificeerd | hebt/heeft geamplificeerd | hebt geamplificeerd | heeft geamplificeerd | hebben geamplificeerd | hebben geamplificeerd | hebben geamplificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geamplificeerd | had geamplificeerd | had geamplificeerd | hadt geamplificeerd | had geamplificeerd | hadden geamplificeerd | hadden geamplificeerd | hadden geamplificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamplificeerd hebben | zal/zult geamplificeerd hebben | zult/zal geamplificeerd hebben | zult geamplificeerd hebben | zal geamplificeerd hebben | zullen geamplificeerd hebben | zullen geamplificeerd hebben | zullen geamplificeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamplificeerd hebben | zou geamplificeerd hebben | zou/zoudt geamplificeerd hebben | zoudt geamplificeerd hebben | zou geamplificeerd hebben | zouden geamplificeerd hebben | zouden geamplificeerd hebben | zouden geamplificeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geamplificeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geamplificeerd | er is geamplificeerd | |||||||||
verleden | er werd geamplificeerd | er was geamplificeerd | |||||||||
toekomend | er zal geamplificeerd worden | er zal geamplificeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geamplificeerd worden | er zou geamplificeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geamplificeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geamplificeerd worden | geamplificeerd te worden | ||||||||
toekomend | geamplificeerd zullen worden | geamplificeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geamplificeerd zijn | geamplificeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geamplificeerd zullen zijn | geamplificeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geamplificeerd | wordt geamplificeerd | wordt geamplificeerd | wordt geamplificeerd | wordt geamplificeerd | worden geamplificeerd | worden geamplificeerd | worden geamplificeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geamplificeerd | werd geamplificeerd | werd geamplificeerd | werdt geamplificeerd | werd geamplificeerd | werden geamplificeerd | werden geamplificeerd | werden geamplificeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geamplificeerd worden | zult geamplificeerd worden | zult geamplificeerd worden | zult geamplificeerd worden | zal geamplificeerd worden | zullen geamplificeerd worden | zullen geamplificeerd worden | zullen geamplificeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geamplificeerd worden | zou geamplificeerd worden | zou/zoudt geamplificeerd worden | zoudt geamplificeerd worden | zou geamplificeerd worden | zouden geamplificeerd worden | zouden geamplificeerd worden | zouden geamplificeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geamplificeerd | bent geamplificeerd | bent/is geamplificeerd | zijt geamplificeerd | is geamplificeerd | zijn geamplificeerd | zijn geamplificeerd | zijn geamplificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geamplificeerd | was geamplificeerd | was geamplificeerd | waart geamplificeerd | was geamplificeerd | waren geamplificeerd | waren geamplificeerd | waren geamplificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamplificeerd zijn | zult geamplificeerd zijn | zult geamplificeerd zijn | zult geamplificeerd zijn | zal geamplificeerd zijn | zullen geamplificeerd zijn | zullen geamplificeerd zijn | zullen geamplificeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamplificeerd zijn | zou geamplificeerd zijn | zou/zoudt geamplificeerd zijn | zoudt geamplificeerd zijn | zou geamplificeerd zijn | zouden geamplificeerd zijn | zouden geamplificeerd zijn | zouden geamplificeerd zijn |