• am·pli·fi·ce·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vergroten’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Latijnse amplificare met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
amplificeren
amplificeerde
geamplificeerd
zwak -d volledig

amplificeren [3]

  1. overgankelijk vergroten, uitbreiden, versterken
     Zoals de radio het luisteren amplificeert en tegelijkertijd het zien reduceert, amplificeert de televisie het zien en reduceert zij het luisteren of voelen.[4]
     Dit was ook de onderliggende stelling van Marshall McLuhan (1911-1980), Canadees filosoof en een van de grondleggers van mediastudies en bekend van gevleugelde uitdrukkingen als the medium is the message ('het medium is de boodschap'), tevens de titel van zijn boek uit 1967, waarin hij de nadruk legde op het amplificerende en terugtrekkende proces van een medium.[4]