• am·pli·fi·ceert
vervoeging van
amplificeren

amplificeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
    • Jij amplificeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amplificeren
    • Hij amplificeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van amplificeren
    • Amplificeert! 
     Zoals de radio het luisteren amplificeert en tegelijkertijd het zien reduceert, amplificeert de televisie het zien en reduceert zij het luisteren of voelen.[1]


  1. Babette Hellemans
    “Cultuur” (2014), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646040