amalgameren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van amalgameren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | amalgameren | te amalgameren | ||||||||
toekomend | zullen amalgameren | te zullen amalgameren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geamalgameerd | te hebben geamalgameerd | ||||||||
toekomend | geamalgameerd zullen hebben | geamalgameerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
amalgamerend | geamalgameerd | ev. amalgameer |
mv. verouderd amalgameert |
amalgamere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | amalgameer | amalgameert | amalgameert | amalgameert | amalgameert | amalgameren | amalgameren | amalgameren | |||
verleden (o.v.t.) | amalgameerde | amalgameerde | amalgameerde | amalgameerde | amalgameerde | amalgameerden | amalgameerden | amalgameerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal amalgameren | zult/zal amalgameren | zult/zal amalgameren | zult amalgameren | zal amalgameren | zullen amalgameren | zullen amalgameren | zullen amalgameren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou amalgameren | zou amalgameren | zou(dt) amalgameren | zoudt amalgameren | zou amalgameren | zouden amalgameren | zouden amalgameren | zouden amalgameren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geamalgameerd | hebt geamalgameerd | hebt/heeft geamalgameerd | hebt geamalgameerd | heeft geamalgameerd | hebben geamalgameerd | hebben geamalgameerd | hebben geamalgameerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geamalgameerd | had geamalgameerd | had geamalgameerd | hadt geamalgameerd | had geamalgameerd | hadden geamalgameerd | hadden geamalgameerd | hadden geamalgameerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamalgameerd hebben | zal/zult geamalgameerd hebben | zult/zal geamalgameerd hebben | zult geamalgameerd hebben | zal geamalgameerd hebben | zullen geamalgameerd hebben | zullen geamalgameerd hebben | zullen geamalgameerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamalgameerd hebben | zou geamalgameerd hebben | zou/zoudt geamalgameerd hebben | zoudt geamalgameerd hebben | zou geamalgameerd hebben | zouden geamalgameerd hebben | zouden geamalgameerd hebben | zouden geamalgameerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geamalgameerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geamalgameerd | er is geamalgameerd | |||||||||
verleden | er werd geamalgameerd | er was geamalgameerd | |||||||||
toekomend | er zal geamalgameerd worden | er zal geamalgameerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geamalgameerd worden | er zou geamalgameerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geamalgameerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geamalgameerd worden | geamalgameerd te worden | ||||||||
toekomend | geamalgameerd zullen worden | geamalgameerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geamalgameerd zijn | geamalgameerd te zijn | ||||||||
toekomend | geamalgameerd zullen zijn | geamalgameerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geamalgameerd | wordt geamalgameerd | wordt geamalgameerd | wordt geamalgameerd | wordt geamalgameerd | worden geamalgameerd | worden geamalgameerd | worden geamalgameerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geamalgameerd | werd geamalgameerd | werd geamalgameerd | werdt geamalgameerd | werd geamalgameerd | werden geamalgameerd | werden geamalgameerd | werden geamalgameerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geamalgameerd worden | zult geamalgameerd worden | zult geamalgameerd worden | zult geamalgameerd worden | zal geamalgameerd worden | zullen geamalgameerd worden | zullen geamalgameerd worden | zullen geamalgameerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geamalgameerd worden | zou geamalgameerd worden | zou/zoudt geamalgameerd worden | zoudt geamalgameerd worden | zou geamalgameerd worden | zouden geamalgameerd worden | zouden geamalgameerd worden | zouden geamalgameerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geamalgameerd | bent geamalgameerd | bent/is geamalgameerd | zijt geamalgameerd | is geamalgameerd | zijn geamalgameerd | zijn geamalgameerd | zijn geamalgameerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geamalgameerd | was geamalgameerd | was geamalgameerd | waart geamalgameerd | was geamalgameerd | waren geamalgameerd | waren geamalgameerd | waren geamalgameerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geamalgameerd zijn | zult geamalgameerd zijn | zult geamalgameerd zijn | zult geamalgameerd zijn | zal geamalgameerd zijn | zullen geamalgameerd zijn | zullen geamalgameerd zijn | zullen geamalgameerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geamalgameerd zijn | zou geamalgameerd zijn | zou/zoudt geamalgameerd zijn | zoudt geamalgameerd zijn | zou geamalgameerd zijn | zouden geamalgameerd zijn | zouden geamalgameerd zijn | zouden geamalgameerd zijn |