afwisselen
- Geluid: afwisselen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɑfʋɪsələ(n)/
- af·wis·se·len
- samenstelling van af bw en wisselen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afwisselen |
wisselde af |
afgewisseld |
zwak -d | volledig |
afwisselen
- inergatief om en om plaatsvinden
- Zonnige perioden wisselden af met lichte buien.
- ▸ Zes maanden lopen had mij persoonlijk veel gebracht. Zou het mogelijk zijn om deze trails een structureel onderdeel van mijn leven te maken in plaats van een sabbatical om de tig jaar? Het idee alleen al om mijn werk wat regelmatiger te kunnen afwisselen met een wandeling in de natuur gaf me rust.[1]
- overgankelijk twee of meer zaken om en om laten plaatsvinden
- We kunnen ook de vokale en instrumentale stukken afwisselen.
1. om en om plaatsvinden
- Het woord afwisselen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwisselen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be