afwisselend
- Geluid: afwisselend (hulp, bestand)
- IPA: / ɑfˈwɪsələnt / (4 lettergrepen)
- af·wis·se·lend
- Onvoltooid deelwoord van afwisselen.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afwisselend | afwisselender | afwisselendst |
verbogen | afwisselende | afwisselendere | afwisselendste |
partitief | afwisselends | afwisselenders | - |
afwisselend
- elkaar vervangend, nu eens hier dan dan weer daar
- De afwisselende temperaturen deden op den duur scheurtjes ontstaan in het asfalt.
- De wedstrijden worden afwisselend in Europa en in Amerika gespeeld.
1. elkaar vervangend
afwisselend
- op afwisselende wijze
- Hij heeft afwisselend les in Spaans en in Latijn.
- ▸ Ze greep Chantal steviger beet en drukte een tedere kus op haar voorhoofd. Het daaropvolgende uur luisterden ze naar de regen, die afwisselend op de ramen tikte en kletterde. God had ook Zijn buien.[1]
vervoeging van: | afwisselen |
verbogen vorm: | afwisselende |
afwisselend
- Het woord afwisselend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwisselend" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be