aftoppen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aftoppen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aftoppen | af te toppen | ||||||||
toekomend | zullen aftoppen af zullen toppen |
te zullen aftoppen af te zullen toppen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgetopt | te hebben afgetopt | ||||||||
toekomend | afgetopt zullen hebben | afgetopt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aftoppend | afgetopt | ev. top af |
mv. verouderd topt af |
toppe af (bijzin) aftoppe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | top af | topt af | topt af | topt af | topt af | toppen af | toppen af | toppen af | |||
verleden (o.v.t.) | topte af | topte af | topte af | topte af | topte af | topten af | topten af | topten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftoppen | zult/zal aftoppen | zult/zal aftoppen | zult aftoppen | zal aftoppen | zullen aftoppen | zullen aftoppen | zullen aftoppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftoppen | zou aftoppen | zou(dt) aftoppen | zoudt aftoppen | zou aftoppen | zouden aftoppen | zouden aftoppen | zouden aftoppen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aftop | aftopt | aftopt | aftopt | aftopt | aftoppen | aftoppen | aftoppen | |||
verleden (o.v.t.) | aftopte | aftopte | aftopte | aftopte | aftopte | aftopten | aftopten | aftopten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftoppen af zal toppen |
zult/zal aftoppen af zult/zal toppen |
zult/zal aftoppen af zult/zal toppen |
zult aftoppen af zult toppen |
zal aftoppen af zal toppen |
zullen aftoppen af zullen toppen |
zullen aftoppen af zullen toppen |
zullen aftoppen af zullen toppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftoppen af zou toppen |
zou aftoppen af zou toppen |
zou(dt) aftoppen af zou(dt) toppen |
zoudt aftoppen af zoudt toppen |
zou aftoppen af zou toppen |
zouden aftoppen af zouden toppen |
zouden aftoppen af zouden toppen |
zouden aftoppen af zouden toppen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgetopt | hebt afgetopt | hebt/heeft afgetopt | hebt afgetopt | heeft afgetopt | hebben afgetopt | hebben afgetopt | hebben afgetopt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgetopt | had afgetopt | had afgetopt | hadt afgetopt | had afgetopt | hadden afgetopt | hadden afgetopt | hadden afgetopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgetopt hebben | zal/zult afgetopt hebben | zult/zal afgetopt hebben | zult afgetopt hebben | zal afgetopt hebben | zullen afgetopt hebben | zullen afgetopt hebben | zullen afgetopt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgetopt hebben | zou afgetopt hebben | zou/zoudt afgetopt hebben | zoudt afgetopt hebben | zou afgetopt hebben | zouden afgetopt hebben | zouden afgetopt hebben | zouden afgetopt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgetopt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgetopt | er is afgetopt | |||||||||
verleden | er werd afgetopt | er was afgetopt | |||||||||
toekomend | er zal afgetopt worden | er zal afgetopt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgetopt worden | er zou afgetopt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgetopt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgetopt worden | afgetopt te worden | ||||||||
toekomend | afgetopt zullen worden | afgetopt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgetopt zijn | afgetopt te zijn | ||||||||
toekomend | afgetopt zullen zijn | afgetopt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgetopt | wordt afgetopt | wordt afgetopt | wordt afgetopt | wordt afgetopt | worden afgetopt | worden afgetopt | worden afgetopt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgetopt | werd afgetopt | werd afgetopt | werdt afgetopt | werd afgetopt | werden afgetopt | werden afgetopt | werden afgetopt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgetopt worden | zult afgetopt worden | zult afgetopt worden | zult afgetopt worden | zal afgetopt worden | zullen afgetopt worden | zullen afgetopt worden | zullen afgetopt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgetopt worden | zou afgetopt worden | zou/zoudt afgetopt worden | zoudt afgetopt worden | zou afgetopt worden | zouden afgetopt worden | zouden afgetopt worden | zouden afgetopt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgetopt | bent afgetopt | bent/is afgetopt | zijt afgetopt | is afgetopt | zijn afgetopt | zijn afgetopt | zijn afgetopt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgetopt | was afgetopt | was afgetopt | waart afgetopt | was afgetopt | waren afgetopt | waren afgetopt | waren afgetopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgetopt zijn | zult afgetopt zijn | zult afgetopt zijn | zult afgetopt zijn | zal afgetopt zijn | zullen afgetopt zijn | zullen afgetopt zijn | zullen afgetopt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgetopt zijn | zou afgetopt zijn | zou/zoudt afgetopt zijn | zoudt afgetopt zijn | zou afgetopt zijn | zouden afgetopt zijn | zouden afgetopt zijn | zouden afgetopt zijn |