aftobben
- af·tob·ben
- samenstelling van af en tobben
aftobben [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aftobben |
tobde af |
afgetobd |
zwak -d | volledig |
- uitgeput raken door veel zorgen en werk
- Een ander probleem dat veel aandacht vergt van de psychiatrische hulpverlening wordt gevormd door patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Wat psychiaters aanvankelijk hysterie noemden, staat nu bekend als borderline. Tobben depressieve patiënten veelal met zichzelf, bij borderliners zijn het vooral de direct betrokkenen die een hoop met hén aftobben. Oorzaak is dat de innerlijke balans bij borderline-patiënten bij het minste of geringste verstoord raakt, wat hun omgeving onmiddellijk merkt. Borderliners testen de grenzen van hun omgeving, zijn impulsief en onvoorspelbaar, neigen tot verslaving, beschadigen zichzelf en gaan tot uitersten, van hulpeloos tot manipulatief. Ze denken zwartwit, hebben last van leegte en stemmingswisselingen, van angst en depressie. Driekwart van de borderliners is van het vrouwelijk geslacht. De neiging om te splitsen in goed en kwaad, in voor- en tegenstanders, leidt tot menige ruzie en de heftigste conflicten.[2]
- Het woord aftobben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aftobben" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hans van der Ploeg
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be