aftaaien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aftaaien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aftaaien | af te taaien | ||||||
toekomend | zullen aftaaien af zullen taaien |
te zullen aftaaien af te zullen taaien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn afgetaaid | te zijn afgetaaid | ||||||
toekomend | afgetaaid zullen zijn | afgetaaid te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aftaaiend | afgetaaid | ev. taai af |
mv. verouderd taait af |
taaie af (bijzin) aftaaie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | taai af | taait af | taait af | taait af | taait af | taaien af | taaien af | taaien af | |
verleden (o.v.t.) | taaide af | taaide af | taaide af | taaide af | taaide af | taaiden af | taaiden af | taaiden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftaaien | zult/zal aftaaien | zult/zal aftaaien | zult aftaaien | zal aftaaien | zullen aftaaien | zullen aftaaien | zullen aftaaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftaaien | zou aftaaien | zou(dt) aftaaien | zoudt aftaaien | zou aftaaien | zouden aftaaien | zouden aftaaien | zouden aftaaien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aftaai | aftaait | aftaait | aftaait | aftaait | aftaaien | aftaaien | aftaaien | |
verleden (o.v.t.) | aftaaide | aftaaide | aftaaide | aftaaide | aftaaide | aftaaiden | aftaaiden | aftaaiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aftaaien af zal taaien |
zult/zal aftaaien af zult/zal taaien |
zult/zal aftaaien af zult/zal taaien |
zult aftaaien af zult taaien |
zal aftaaien af zal taaien |
zullen aftaaien af zullen taaien |
zullen aftaaien af zullen taaien |
zullen aftaaien af zullen taaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aftaaien af zou taaien |
zou aftaaien af zou taaien |
zou(dt) aftaaien af zou(dt) taaien |
zoudt aftaaien af zoudt taaien |
zou aftaaien af zou taaien |
zouden aftaaien af zouden taaien |
zouden aftaaien af zouden taaien |
zouden aftaaien af zouden taaien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgetaaid | bent afgetaaid | bent/is afgetaaid | zijt afgetaaid | is afgetaaid | zijn afgetaaid | zijn afgetaaid | zijn afgetaaid | |
verleden (v.v.t.) | was afgetaaid | was afgetaaid | was afgetaaid | waart afgetaaid | was afgetaaid | waren afgetaaid | waren afgetaaid | waren afgetaaid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgetaaid zijn | zal/zult afgetaaid zijn | zult/zal afgetaaid zijn | zult afgetaaid zijn | zal afgetaaid zijn | zullen afgetaaid zijn | zullen afgetaaid zijn | zullen afgetaaid zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgetaaid zijn | zou afgetaaid zijn | zou/zoudt afgetaaid zijn | zoudt afgetaaid zijn | zou afgetaaid zijn | zouden afgetaaid zijn | zouden afgetaaid zijn | zouden afgetaaid zijn | |
onpersoonlijke lijdende vorm afgetaaid worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt afgetaaid | er is afgetaaid | |||||||
verleden | er werd afgetaaid | er was afgetaaid | |||||||
toekomend | er zal afgetaaid worden | er zal afgetaaid zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou afgetaaid worden | er zou afgetaaid zijn |