afstoten
- af·sto·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afstoten |
stootte af stiet af |
afgestoten |
klasse 7
zwak -t
|
volledig |
afstoten
- overgankelijk van de hand doen
- Het bedrijf wilde zijn productie afstoten.
- inergatief als eerste een bal stoten
- De spelers hadden getost om wie de biljart mocht afstoten.
- (medisch) herkennen als niet lichaamseigen en dan met een ontstekingsreactie uit het lichaam verwijderen
- Het lichaam stootte het donorhart af.
- niet meer met iemand willen omgaan
- Hij stootte zijn beste vrienden van zich af.
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1.
3. herkennen als niet lichaamseigen en dan met een ontstekingsreactie uit het lichaam verwijderen
- Het woord afstoten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afstoten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be