afkoersen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afkoersen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afkoersen | af te koersen | ||||||
toekomend | zullen afkoersen af zullen koersen |
te zullen afkoersen af te zullen koersen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgekoerst | te afgekoerst | ||||||
toekomend | afgekoerst zullen | afgekoerst te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afkoersend | afgekoerst | ev. koers af |
mv. verouderd koerst af |
koerse af (bijzin) afkoerse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | koers af | koerst af | koerst af | koerst af | koerst af | koersen af | koersen af | koersen af | |
verleden (o.v.t.) | koerste af | koerste af | koerste af | koerste af | koerste af | koersten af | koersten af | koersten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkoersen | zult/zal afkoersen | zult/zal afkoersen | zult afkoersen | zal afkoersen | zullen afkoersen | zullen afkoersen | zullen afkoersen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkoersen | zou afkoersen | zou(dt) afkoersen | zoudt afkoersen | zou afkoersen | zouden afkoersen | zouden afkoersen | zouden afkoersen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afkoers | afkoerst | afkoerst | afkoerst | afkoerst | afkoersen | afkoersen | afkoersen | |
verleden (o.v.t.) | afkoerste | afkoerste | afkoerste | afkoerste | afkoerste | afkoersten | afkoersten | afkoersten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afkoersen af zal koersen |
zult/zal afkoersen af zult/zal koersen |
zult/zal afkoersen af zult/zal koersen |
zult afkoersen af zult koersen |
zal afkoersen af zal koersen |
zullen afkoersen af zullen koersen |
zullen afkoersen af zullen koersen |
zullen afkoersen af zullen koersen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afkoersen af zou koersen |
zou afkoersen af zou koersen |
zou(dt) afkoersen af zou(dt) koersen |
zoudt afkoersen af zoudt koersen |
zou afkoersen af zou koersen |
zouden afkoersen af zouden koersen |
zouden afkoersen af zouden koersen |
zouden afkoersen af zouden koersen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |