Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·koers·ten

Werkwoord

vervoeging van
afkoersen

afkoersten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkoersen
    • ...dat wij afkoersten. 
    • ...dat jullie afkoersten. 
    • ...dat zij afkoersten.