afjagen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afjagen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afjagen | af te jagen | ||||||||
toekomend | zullen afjagen af zullen jagen |
te zullen afjagen af te zullen jagen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgejaagd | te hebben afgejaagd | ||||||||
toekomend | afgejaagd zullen hebben | afgejaagd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afjagend | afgejaagd | ev. jaag af |
mv. verouderd jaagt af |
jage af (bijzin) afjage | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | jaag af | jaagt af | jaagt af | jaagt af | jaagt af | jagen af | jagen af | jagen af | |||
verleden (o.v.t.) | jaagde af/ joeg af | jaagde af/ joeg af | jaagde af/ joeg af | jaagde af/ joeg af | jaagde af/ joeg af | jaagden af/ joegen af | jaagden af/ joegen af | jaagden af/ joegen af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afjagen | zult/zal afjagen | zult/zal afjagen | zult afjagen | zal afjagen | zullen afjagen | zullen afjagen | zullen afjagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afjagen | zou afjagen | zou(dt) afjagen | zoudt afjagen | zou afjagen | zouden afjagen | zouden afjagen | zouden afjagen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afjaag | afjaagt | afjaagt | afjaagt | afjaagt | afjagen | afjagen | afjagen | |||
verleden (o.v.t.) | afjaagde/ afjoeg | afjaagde/ afjoeg | afjaagde/ afjoeg | afjaagde/ afjoeg | afjaagde/ afjoeg | afjaagden/ afjoegen | afjaagden/ afjoegen | afjaagden/ afjoegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afjagen af zal jagen |
zult/zal afjagen af zult/zal jagen |
zult/zal afjagen af zult/zal jagen |
zult afjagen af zult jagen |
zal afjagen af zal jagen |
zullen afjagen af zullen jagen |
zullen afjagen af zullen jagen |
zullen afjagen af zullen jagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afjagen af zou jagen |
zou afjagen af zou jagen |
zou(dt) afjagen af zou(dt) jagen |
zoudt afjagen af zoudt jagen |
zou afjagen af zou jagen |
zouden afjagen af zouden jagen |
zouden afjagen af zouden jagen |
zouden afjagen af zouden jagen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgejaagd | hebt afgejaagd | hebt/heeft afgejaagd | hebt afgejaagd | heeft afgejaagd | hebben afgejaagd | hebben afgejaagd | hebben afgejaagd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgejaagd | had afgejaagd | had afgejaagd | hadt afgejaagd | had afgejaagd | hadden afgejaagd | hadden afgejaagd | hadden afgejaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgejaagd hebben | zal/zult afgejaagd hebben | zult/zal afgejaagd hebben | zult afgejaagd hebben | zal afgejaagd hebben | zullen afgejaagd hebben | zullen afgejaagd hebben | zullen afgejaagd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgejaagd hebben | zou afgejaagd hebben | zou/zoudt afgejaagd hebben | zoudt afgejaagd hebben | zou afgejaagd hebben | zouden afgejaagd hebben | zouden afgejaagd hebben | zouden afgejaagd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgejaagd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgejaagd | er is afgejaagd | |||||||||
verleden | er werd afgejaagd | er was afgejaagd | |||||||||
toekomend | er zal afgejaagd worden | er zal afgejaagd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgejaagd worden | er zou afgejaagd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgejaagd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgejaagd worden | afgejaagd te worden | ||||||||
toekomend | afgejaagd zullen worden | afgejaagd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgejaagd zijn | afgejaagd te zijn | ||||||||
toekomend | afgejaagd zullen zijn | afgejaagd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgejaagd | wordt afgejaagd | wordt afgejaagd | wordt afgejaagd | wordt afgejaagd | worden afgejaagd | worden afgejaagd | worden afgejaagd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgejaagd | werd afgejaagd | werd afgejaagd | werdt afgejaagd | werd afgejaagd | werden afgejaagd | werden afgejaagd | werden afgejaagd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgejaagd worden | zult afgejaagd worden | zult afgejaagd worden | zult afgejaagd worden | zal afgejaagd worden | zullen afgejaagd worden | zullen afgejaagd worden | zullen afgejaagd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgejaagd worden | zou afgejaagd worden | zou/zoudt afgejaagd worden | zoudt afgejaagd worden | zou afgejaagd worden | zouden afgejaagd worden | zouden afgejaagd worden | zouden afgejaagd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgejaagd | bent afgejaagd | bent/is afgejaagd | zijt afgejaagd | is afgejaagd | zijn afgejaagd | zijn afgejaagd | zijn afgejaagd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgejaagd | was afgejaagd | was afgejaagd | waart afgejaagd | was afgejaagd | waren afgejaagd | waren afgejaagd | waren afgejaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgejaagd zijn | zult afgejaagd zijn | zult afgejaagd zijn | zult afgejaagd zijn | zal afgejaagd zijn | zullen afgejaagd zijn | zullen afgejaagd zijn | zullen afgejaagd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgejaagd zijn | zou afgejaagd zijn | zou/zoudt afgejaagd zijn | zoudt afgejaagd zijn | zou afgejaagd zijn | zouden afgejaagd zijn | zouden afgejaagd zijn | zouden afgejaagd zijn |