affineren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van affineren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | affineren | te affineren | ||||||||
toekomend | zullen affineren | te zullen affineren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geaffineerd | te hebben geaffineerd | ||||||||
toekomend | geaffineerd zullen hebben | geaffineerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
affinerend | geaffineerd | ev. affineer |
mv. verouderd affineert |
affinere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | affineer | affineert | affineert | affineert | affineert | affineren | affineren | affineren | |||
verleden (o.v.t.) | affineerde | affineerde | affineerde | affineerde | affineerde | affineerden | affineerden | affineerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal affineren | zult/zal affineren | zult/zal affineren | zult affineren | zal affineren | zullen affineren | zullen affineren | zullen affineren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou affineren | zou affineren | zou(dt) affineren | zoudt affineren | zou affineren | zouden affineren | zouden affineren | zouden affineren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geaffineerd | hebt geaffineerd | hebt/heeft geaffineerd | hebt geaffineerd | heeft geaffineerd | hebben geaffineerd | hebben geaffineerd | hebben geaffineerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geaffineerd | had geaffineerd | had geaffineerd | hadt geaffineerd | had geaffineerd | hadden geaffineerd | hadden geaffineerd | hadden geaffineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaffineerd hebben | zal/zult geaffineerd hebben | zult/zal geaffineerd hebben | zult geaffineerd hebben | zal geaffineerd hebben | zullen geaffineerd hebben | zullen geaffineerd hebben | zullen geaffineerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaffineerd hebben | zou geaffineerd hebben | zou/zoudt geaffineerd hebben | zoudt geaffineerd hebben | zou geaffineerd hebben | zouden geaffineerd hebben | zouden geaffineerd hebben | zouden geaffineerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geaffineerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geaffineerd | er is geaffineerd | |||||||||
verleden | er werd geaffineerd | er was geaffineerd | |||||||||
toekomend | er zal geaffineerd worden | er zal geaffineerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geaffineerd worden | er zou geaffineerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geaffineerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geaffineerd worden | geaffineerd te worden | ||||||||
toekomend | geaffineerd zullen worden | geaffineerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geaffineerd zijn | geaffineerd te zijn | ||||||||
toekomend | geaffineerd zullen zijn | geaffineerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geaffineerd | wordt geaffineerd | wordt geaffineerd | wordt geaffineerd | wordt geaffineerd | worden geaffineerd | worden geaffineerd | worden geaffineerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geaffineerd | werd geaffineerd | werd geaffineerd | werdt geaffineerd | werd geaffineerd | werden geaffineerd | werden geaffineerd | werden geaffineerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geaffineerd worden | zult geaffineerd worden | zult geaffineerd worden | zult geaffineerd worden | zal geaffineerd worden | zullen geaffineerd worden | zullen geaffineerd worden | zullen geaffineerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geaffineerd worden | zou geaffineerd worden | zou/zoudt geaffineerd worden | zoudt geaffineerd worden | zou geaffineerd worden | zouden geaffineerd worden | zouden geaffineerd worden | zouden geaffineerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geaffineerd | bent geaffineerd | bent/is geaffineerd | zijt geaffineerd | is geaffineerd | zijn geaffineerd | zijn geaffineerd | zijn geaffineerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geaffineerd | was geaffineerd | was geaffineerd | waart geaffineerd | was geaffineerd | waren geaffineerd | waren geaffineerd | waren geaffineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaffineerd zijn | zult geaffineerd zijn | zult geaffineerd zijn | zult geaffineerd zijn | zal geaffineerd zijn | zullen geaffineerd zijn | zullen geaffineerd zijn | zullen geaffineerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaffineerd zijn | zou geaffineerd zijn | zou/zoudt geaffineerd zijn | zoudt geaffineerd zijn | zou geaffineerd zijn | zouden geaffineerd zijn | zouden geaffineerd zijn | zouden geaffineerd zijn |