accrediteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van accrediteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | accrediteren | te accrediteren | ||||||||
toekomend | zullen accrediteren | te zullen accrediteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geaccrediteerd | te hebben geaccrediteerd | ||||||||
toekomend | geaccrediteerd zullen hebben | geaccrediteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
accrediterend | geaccrediteerd | ev. accrediteer |
mv. verouderd accrediteert |
accreditere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | accrediteer | accrediteert | accrediteert | accrediteert | accrediteert | accrediteren | accrediteren | accrediteren | |||
verleden (o.v.t.) | accrediteerde | accrediteerde | accrediteerde | accrediteerde | accrediteerde | accrediteerden | accrediteerden | accrediteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal accrediteren | zult/zal accrediteren | zult/zal accrediteren | zult accrediteren | zal accrediteren | zullen accrediteren | zullen accrediteren | zullen accrediteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou accrediteren | zou accrediteren | zou(dt) accrediteren | zoudt accrediteren | zou accrediteren | zouden accrediteren | zouden accrediteren | zouden accrediteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geaccrediteerd | hebt geaccrediteerd | hebt/heeft geaccrediteerd | hebt geaccrediteerd | heeft geaccrediteerd | hebben geaccrediteerd | hebben geaccrediteerd | hebben geaccrediteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geaccrediteerd | had geaccrediteerd | had geaccrediteerd | hadt geaccrediteerd | had geaccrediteerd | hadden geaccrediteerd | hadden geaccrediteerd | hadden geaccrediteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaccrediteerd hebben | zal/zult geaccrediteerd hebben | zult/zal geaccrediteerd hebben | zult geaccrediteerd hebben | zal geaccrediteerd hebben | zullen geaccrediteerd hebben | zullen geaccrediteerd hebben | zullen geaccrediteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaccrediteerd hebben | zou geaccrediteerd hebben | zou/zoudt geaccrediteerd hebben | zoudt geaccrediteerd hebben | zou geaccrediteerd hebben | zouden geaccrediteerd hebben | zouden geaccrediteerd hebben | zouden geaccrediteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geaccrediteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geaccrediteerd | er is geaccrediteerd | |||||||||
verleden | er werd geaccrediteerd | er was geaccrediteerd | |||||||||
toekomend | er zal geaccrediteerd worden | er zal geaccrediteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geaccrediteerd worden | er zou geaccrediteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geaccrediteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geaccrediteerd worden | geaccrediteerd te worden | ||||||||
toekomend | geaccrediteerd zullen worden | geaccrediteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geaccrediteerd zijn | geaccrediteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geaccrediteerd zullen zijn | geaccrediteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geaccrediteerd | wordt geaccrediteerd | wordt geaccrediteerd | wordt geaccrediteerd | wordt geaccrediteerd | worden geaccrediteerd | worden geaccrediteerd | worden geaccrediteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geaccrediteerd | werd geaccrediteerd | werd geaccrediteerd | werdt geaccrediteerd | werd geaccrediteerd | werden geaccrediteerd | werden geaccrediteerd | werden geaccrediteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geaccrediteerd worden | zult geaccrediteerd worden | zult geaccrediteerd worden | zult geaccrediteerd worden | zal geaccrediteerd worden | zullen geaccrediteerd worden | zullen geaccrediteerd worden | zullen geaccrediteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geaccrediteerd worden | zou geaccrediteerd worden | zou/zoudt geaccrediteerd worden | zoudt geaccrediteerd worden | zou geaccrediteerd worden | zouden geaccrediteerd worden | zouden geaccrediteerd worden | zouden geaccrediteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geaccrediteerd | bent geaccrediteerd | bent/is geaccrediteerd | zijt geaccrediteerd | is geaccrediteerd | zijn geaccrediteerd | zijn geaccrediteerd | zijn geaccrediteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geaccrediteerd | was geaccrediteerd | was geaccrediteerd | waart geaccrediteerd | was geaccrediteerd | waren geaccrediteerd | waren geaccrediteerd | waren geaccrediteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geaccrediteerd zijn | zult geaccrediteerd zijn | zult geaccrediteerd zijn | zult geaccrediteerd zijn | zal geaccrediteerd zijn | zullen geaccrediteerd zijn | zullen geaccrediteerd zijn | zullen geaccrediteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geaccrediteerd zijn | zou geaccrediteerd zijn | zou/zoudt geaccrediteerd zijn | zoudt geaccrediteerd zijn | zou geaccrediteerd zijn | zouden geaccrediteerd zijn | zouden geaccrediteerd zijn | zouden geaccrediteerd zijn |