Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aard·peer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aardpeer aardperen
verkleinwoord aardpeertje aardpeertjes

Zelfstandig naamwoord

de aardpeerv / m

  1. (bloemplanten) bepaald soort zonnebloem, Helianthus tuberosus  , die als vaste plant wordt gekweekt
     Ik kijk uit op een van de twee moestuinen. De aardperen staan bijna in bloei, de lathyrus ook.[3]
  2. (voeding) eetbare knol van die plant
     Wat Mosley zelf eet? Opvallend is dat hij peulvruchten, aardpeer, prei en knoflook bovenaan zijn lijstje darmvriendelijke voedingsvezels (prebiotica) heeft staan.[4]
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. aardpeer op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Miek Zwamborn geciteerd door Martine Kamsma
    “‘Ik kan me niet voorstellen dat ik nog zoveel geld aan eten zou uitgeven’” (26 augustus 2021) op nrc.nl
  4.   Weblink bron
    Martine Kamsma
    “Een goede nachtrust begint bij je darmen” (7 januari 2021) op nrc.nl