aanspoelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanspoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanspoelen | aan te spoelen | ||||||||
toekomend | zullen aanspoelen aan zullen spoelen |
te zullen aanspoelen aan te zullen spoelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangespoeld | te hebben aangespoeld | ||||||||
toekomend | aangespoeld zullen hebben | aangespoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanspoelend | aangespoeld | ev. spoel aan |
mv. verouderd spoelt aan |
spoele aan (bijzin) aanspoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spoel aan | spoelt aan | spoelt aan | spoelt aan | spoelt aan | spoelen aan | spoelen aan | spoelen aan | |||
verleden (o.v.t.) | spoelde aan | spoelde aan | spoelde aan | spoelde aan | spoelde aan | spoelden aan | spoelden aan | spoelden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanspoelen | zult/zal aanspoelen | zult/zal aanspoelen | zult aanspoelen | zal aanspoelen | zullen aanspoelen | zullen aanspoelen | zullen aanspoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanspoelen | zou aanspoelen | zou(dt) aanspoelen | zoudt aanspoelen | zou aanspoelen | zouden aanspoelen | zouden aanspoelen | zouden aanspoelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanspoel | aanspoelt | aanspoelt | aanspoelt | aanspoelt | aanspoelen | aanspoelen | aanspoelen | |||
verleden (o.v.t.) | aanspoelde | aanspoelde | aanspoelde | aanspoelde | aanspoelde | aanspoelden | aanspoelden | aanspoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanspoelen aan zal spoelen |
zult/zal aanspoelen aan zult/zal spoelen |
zult/zal aanspoelen aan zult/zal spoelen |
zult aanspoelen aan zult spoelen |
zal aanspoelen aan zal spoelen |
zullen aanspoelen aan zullen spoelen |
zullen aanspoelen aan zullen spoelen |
zullen aanspoelen aan zullen spoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanspoelen aan zou spoelen |
zou aanspoelen aan zou spoelen |
zou(dt) aanspoelen aan zou(dt) spoelen |
zoudt aanspoelen aan zoudt spoelen |
zou aanspoelen aan zou spoelen |
zouden aanspoelen aan zouden spoelen |
zouden aanspoelen aan zouden spoelen |
zouden aanspoelen aan zouden spoelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangespoeld | hebt aangespoeld | hebt/heeft aangespoeld | hebt aangespoeld | heeft aangespoeld | hebben aangespoeld | hebben aangespoeld | hebben aangespoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had aangespoeld | had aangespoeld | had aangespoeld | hadt aangespoeld | had aangespoeld | hadden aangespoeld | hadden aangespoeld | hadden aangespoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangespoeld hebben | zal/zult aangespoeld hebben | zult/zal aangespoeld hebben | zult aangespoeld hebben | zal aangespoeld hebben | zullen aangespoeld hebben | zullen aangespoeld hebben | zullen aangespoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangespoeld hebben | zou aangespoeld hebben | zou/zoudt aangespoeld hebben | zoudt aangespoeld hebben | zou aangespoeld hebben | zouden aangespoeld hebben | zouden aangespoeld hebben | zouden aangespoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangespoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangespoeld | er is aangespoeld | |||||||||
verleden | er werd aangespoeld | er was aangespoeld | |||||||||
toekomend | er zal aangespoeld worden | er zal aangespoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangespoeld worden | er zou aangespoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm aangespoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangespoeld worden | aangespoeld te worden | ||||||||
toekomend | aangespoeld zullen worden | aangespoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangespoeld zijn | aangespoeld te zijn | ||||||||
toekomend | aangespoeld zullen zijn | aangespoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangespoeld | wordt aangespoeld | wordt aangespoeld | wordt aangespoeld | wordt aangespoeld | worden aangespoeld | worden aangespoeld | worden aangespoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangespoeld | werd aangespoeld | werd aangespoeld | werdt aangespoeld | werd aangespoeld | werden aangespoeld | werden aangespoeld | werden aangespoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangespoeld worden | zult aangespoeld worden | zult aangespoeld worden | zult aangespoeld worden | zal aangespoeld worden | zullen aangespoeld worden | zullen aangespoeld worden | zullen aangespoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangespoeld worden | zou aangespoeld worden | zou/zoudt aangespoeld worden | zoudt aangespoeld worden | zou aangespoeld worden | zouden aangespoeld worden | zouden aangespoeld worden | zouden aangespoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangespoeld | bent aangespoeld | bent/is aangespoeld | zijt aangespoeld | is aangespoeld | zijn aangespoeld | zijn aangespoeld | zijn aangespoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was aangespoeld | was aangespoeld | was aangespoeld | waart aangespoeld | was aangespoeld | waren aangespoeld | waren aangespoeld | waren aangespoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangespoeld zijn | zult aangespoeld zijn | zult aangespoeld zijn | zult aangespoeld zijn | zal aangespoeld zijn | zullen aangespoeld zijn | zullen aangespoeld zijn | zullen aangespoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangespoeld zijn | zou aangespoeld zijn | zou/zoudt aangespoeld zijn | zoudt aangespoeld zijn | zou aangespoeld zijn | zouden aangespoeld zijn | zouden aangespoeld zijn | zouden aangespoeld zijn |