aanschaf
- aan·schaf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanschaf | aanschaffen |
verkleinwoord | - | - |
de aanschaf m
- het zich iets aanschaffen
- De aanschaf van huisdieren is een serieuze zaak.
- ▸ We zijn niet van nature geneigd onze ervaringen kritisch te analyseren, en dus kan het vreemd en lastig zijn om alle details van een vakantie of feest, de aanschaf van een jas of een fiets door te nemen, en zo alle aangename of pijnlijke aspecten ervan boven water te krijgen die idealiter de leidraad voor toekomstige uitgaven zullen vormen.[1]
1.
vervoeging van |
---|
aanschaffen |
aanschaf
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschaffen
- ... dat ik aanschaf.
- Het woord aanschaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanschaf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be