Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·schaf·waar·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanschafwaarde aanschafwaardes
aanschafwaarden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanschafwaardev

  1. (financieel) prijs van iets bij de aankoop
     Die bus, met een aanschafwaarde van bijna 400.000 euro, is nog een van de hoofdbrekens voor de club. Het vervoersmiddel heeft een actieradius van zo'n 300 kilometer, waardoor het lang niet bij alle uitwedstrijden bruikbaar is.[1]
     Volgens Menno Dijcks, expert autoverzekeringen van vergelijkingssite Independer, wordt de eigenaar van de dure Audi wel schadeloos gesteld. ,,Ervan uitgaande dat deze kostbare auto allrisk verzekerd is, wordt de schade, gelukkig voor de eigenaar, wel vergoed", zo zegt hij. ,,Auto’s die te water raken, worden eigenlijk altijd total loss verklaard. Het is dan nog wel de vraag of je de nieuwwaarde, de aanschafwaarde, de vervangingswaarde of de dagwaarde vergoed krijgt. Dit ligt per verzekering anders, maar maakt een groot verschil in wat je uitgekeerd krijgt.”[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Elektrische spelersbus en vegan voedsel: de opmars van 's werelds groenste club” (WO 27 april 2022), NOS
  2.   Weblink bron
    Erik Kouwenhoven
    “Dure plaspauze: peperdure sportwagen rijdt kanaal in” (19-02-2022), Tubantia