aankleuteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aankleuteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aankleuteren | aan te kleuteren | ||||||
toekomend | zullen aankleuteren aan zullen kleuteren |
te zullen aankleuteren aan te zullen kleuteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangekleuterd | te hebben aangekleuterd | ||||||
toekomend | aangekleuterd zullen hebben | aangekleuterd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aankleuterend | aangekleuterd | ev. kleuter aan |
mv. verouderd kleutert aan |
kleutere aan (bijzin) aankleutere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kleuter aan | kleutert aan | kleutert aan | kleutert aan | kleutert aan | kleuteren aan | kleuteren aan | kleuteren aan | |
verleden (o.v.t.) | kleuterde aan | kleuterde aan | kleuterde aan | kleuterde aan | kleuterde aan | kleuterden aan | kleuterden aan | kleuterden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aankleuteren | zult/zal aankleuteren | zult/zal aankleuteren | zult aankleuteren | zal aankleuteren | zullen aankleuteren | zullen aankleuteren | zullen aankleuteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aankleuteren | zou aankleuteren | zou(dt) aankleuteren | zoudt aankleuteren | zou aankleuteren | zouden aankleuteren | zouden aankleuteren | zouden aankleuteren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aankleuter | aankleutert | aankleutert | aankleutert | aankleutert | aankleuteren | aankleuteren | aankleuteren | |
verleden (o.v.t.) | aankleuterde | aankleuterde | aankleuterde | aankleuterde | aankleuterde | aankleuterden | aankleuterden | aankleuterden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aankleuteren aan zal kleuteren |
zult/zal aankleuteren aan zult/zal kleuteren |
zult/zal aankleuteren aan zult/zal kleuteren |
zult aankleuteren aan zult kleuteren |
zal aankleuteren aan zal kleuteren |
zullen aankleuteren aan zullen kleuteren |
zullen aankleuteren aan zullen kleuteren |
zullen aankleuteren aan zullen kleuteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aankleuteren aan zou kleuteren |
zou aankleuteren aan zou kleuteren |
zou(dt) aankleuteren aan zou(dt) kleuteren |
zoudt aankleuteren aan zoudt kleuteren |
zou aankleuteren aan zou kleuteren |
zouden aankleuteren aan zouden kleuteren |
zouden aankleuteren aan zouden kleuteren |
zouden aankleuteren aan zouden kleuteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangekleuterd | hebt aangekleuterd | hebt/heeft aangekleuterd | hebt aangekleuterd | heeft aangekleuterd | hebben aangekleuterd | hebben aangekleuterd | hebben aangekleuterd | |
verleden (v.v.t.) | had aangekleuterd | had aangekleuterd | had aangekleuterd | hadt aangekleuterd | had aangekleuterd | hadden aangekleuterd | hadden aangekleuterd | hadden aangekleuterd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangekleuterd hebben | zal/zult aangekleuterd hebben | zult/zal aangekleuterd hebben | zult aangekleuterd hebben | zal aangekleuterd hebben | zullen aangekleuterd hebben | zullen aangekleuterd hebben | zullen aangekleuterd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangekleuterd hebben | zou aangekleuterd hebben | zou/zoudt aangekleuterd hebben | zoudt aangekleuterd hebben | zou aangekleuterd hebben | zouden aangekleuterd hebben | zouden aangekleuterd hebben | zouden aangekleuterd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm aangekleuterd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt aangekleuterd | er is aangekleuterd | |||||||
verleden | er werd aangekleuterd | er was aangekleuterd | |||||||
toekomend | er zal aangekleuterd worden | er zal aangekleuterd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou aangekleuterd worden | er zou aangekleuterd zijn |