kinderlijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kinderlijk (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kin·der·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van kind met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -er- of samenstelling van kind en lijk met het invoegsel -er-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kinderlijk | kinderlijker | kinderlijkst |
verbogen | kinderlijke | kinderlijkere | kinderlijkste |
partitief | kinderlijks | kinderlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kinderlijk
- overeenkomstig de aard van een kind (kindsheid), zoals een kind is of doet.
- naïef, onbevangen.
Bijwoord
kinderlijk
- op kinderlijke wijze
- «Soms gedroeg hij zich ronduit kinderlijk.»
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
Uitspraak
- Geluid: kinderlijk (hulp, bestand)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kinderlijk | kinderlijken |
verkleinwoord | kinderlijkje | kinderlijkjes |
kinderlijk o
- het dode lichaam van een kind
Gangbaarheid
- Het woord kinderlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kinderlijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be