Semiet
- Se·miet
- van Duits Semit, op te vatten als afgeleid van Sem met het achtervoegsel -iet, "afstammeling van Sem"
Sem , vernederlandste vorm van Hebreeuws שֵׁם (Sjeem) wordt in de Bijbel als voorvader van Joden en Arabieren gezien. (zie Genesis 10:21-31 in de Statenvertaling) [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Semiet | Semieten |
verkleinwoord |
de Semiet m
- (Jiddisch-Hebreeuws) iemand die behoort tot de bevolkingsgroepen die een Semitische taal als Arabisch of Hebreeuws spreken
- (pregnant) (Jiddisch-Hebreeuws) Jood
- semiet (officiële spelling vanaf 1996 tot 2006)
- Het woord Semiet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 was het woord in de oude spelling “semiet” opgenomen.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.