-ar
- IPA: /ə(ɹ/
- [1] erfwoord via Middelengels -ar / -are van Angelsaksisch -ere
- [2] van Frans -aire of rechtstreeks van Latijn -arius
- [3] van Latijn -aris
-ar
- -aar, -er: toegevoegd aan een werkwoord om iemand aan te duiden die de betreffende activiteit verricht
- -aar, -air: toegevoegd aan een zelfstandig naamwoord om een nieuw zelfstandig naamwoord te vormen iets aanduidt met het oorspronkelijke woord als kenmerkende eigenschap (vaak zijn een of beide zelfstandige naamwoorden ontleningen aan het Frans of Latijn)
- -air: toegevoegd aan (meestal) een zelfstandig naamwoord om een bijvoeglijk naamwoord te vormen met de betekenis betrekking hebbend op dat zelfstandig naamwoord (vaak zijn een of beide naamwoorden ontleningen aan het Frans of Latijn)
- [1-5]: Afkomstig van het Oudnoordse achtervoegsel -ari, dat van het Protogermaanse *-ārijaz komt, geleend van het Latijnse woord -arius, cognaat met Nederlands, Duits, Engels -ar en Frans -ier[1]
- [6]: Afkomstig van het Latijnse achtervoegsel -ar
-ar
- achtervoegsel gebruikt in zelfstandige naamwoorden
- achtervoegsel dat wordt gebruikt om uit werkwoorden zelfstandige naamwoorden te maken die beroep of beoefenaar noemen
- achtervoegsel dat wordt gebruikt om uit werkwoorden zelfstandige naamwoorden te maken die een voorwerp of toestel noemen
- achtervoegsel dat wordt gebruikt om zelfstandige naamwoorden te maken die dingen, gereedschappen of apparaten noemen
- achtervoegsel dat wordt gebruikt om zelfstandige naamwoorden te maken die namen van de inwoners zijn
- achtervoegsel dat zelfstandige naamwoorden van telwoorden maakt
- achtervoegsel dat van zelfstandige naamwoorden bijvoeglijke naamwoorden maakt, meestal bij uit het Latijn geimporteerde woorden
- ↑ Nynorskordboka op website van de Universiteit Bergen: uib.no; geraadpleegd 2021-07-31