domar
- do·mar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
domar |
domaba |
domado |
volledig |
domar
- overgankelijk temmen, africhten (van dieren)
- beteugelen, onderwerpen, in bedwang houden
- [1] domesticar
- domar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española