• IPA: /ʃcastniː/


  • šťast·ný

šťastný

  1. geluk-, gelukkig; een gevoel van geluk hebbend.
  2. gelukkig; geluk hebbend, gunstig beïnvloed door de situatie.
  3. gelukkig; levend in geluk.


  • IPA: /ʃcastniː/


  • šťast·ný
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord štěstí met het achtervoegsel -ný.

šťastný

  1. geluk-, gelukkig; een gevoel van geluk hebbend.
  2. gelukkig; geluk hebbend, gunstig beïnvloed door de situatie.


  1. blažený, veselý
  2. příznivý
  1. nešťastný
  2. neblahý, nepříznivý, smolný, tragický