zwemleraar
- Geluid: zwemleraar (hulp, bestand)
- zwem·le·raar
- samenstelling van zwem ww en leraar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwemleraar | zwemleraren zwemleraars |
verkleinwoord | zwemleraartje | zwemleraartjes |
de zwemleraar m
- (beroep), (zwemmen), (onderwijs) iemand die zwemles geeft, iemand die anderen beroepsmatig leert zwemmen
- De zwemleraar leerde hen watertrappelen.
- ▸ We kunnen allebei niet zwemmen en dus moeten we zelf oefenen in het kinderbadje, tot Phillip, de zwemleraar, tijd heeft om met ons te oefenen.[1]
1. iemand die zwemles geeft
- Het woord zwemleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemleraar" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “De verschrikkelijke jaren tachtig” (2018), Lebowski Publishers , ISBN 9789048844982
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be