Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·in·struc·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zweminstructeur zweminstructeurs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zweminstructeurm

  1. (beroep) iemand die mensen leert zwemmen, de officiële term is zwemonderwijzer
     In het eerste uur komen er al ruim zeventig viervoeters langs de kassa. Zweminstructeur en initiatiefnemer Freek Somsen kijkt tevreden toe hoe de ene na de andere hond zich in het water begeeft. "Ik kom zelf uit Eibergen en daar werd jaren geleden een vergelijkbaar evenement gehouden", vertelt de Somsen. "Het leek me wel wat om dat ook in Markelo te proberen, het water zit toch in de bakken."[2]
     „Als ouders in Borculo bereid zijn om meer te betalen voor het zwemonderwijs, waardoor er bijvoorbeeld een extra zweminstructeur bij is, dan kan dat. En dat zou ook in Neede kunnen, als ouders dat zelf wensen. Dat is niet aan ons.”[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rob Steentje
    “Natte neuzen sluiten Markelose zwemseizoen af” (10-09-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron “Gemeente Berkelland: 'Scholen zijn vrij om wel of niet voor schoolzwemmen te kiezen'” (16-10-2015), Tubantia