• zwaar·wich·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zwaarwichtig zwaarwichtiger zwaarwichtigst
verbogen zwaarwichtige zwaarwichtigere zwaarwichtigste
partitief zwaarwichtigs zwaarwichtigers -

zwaarwichtig [1]

  1. zwaar van gewicht
    • Zij is een zwaarwichtige vrouw. 
  2. zeer belangrijk
    • Dit is een zwaarwichtig proefwerk, dus leer het goed! 
     Waarom zouden mannen niet de nationaliteit van hun vrouw krijgen?' 'Dat is een zwaarwichtig onderwerp,' zei ik.[2]
     In de woorden van Blok: Reeds toen was hij aangevangen met die talrijke reizen naar archieven, die hij in later jaren nog zo dikwijls zou herhalen, vol ijver in het naspeuren, altijd gewapend met de zwaarwichtige reistas, waarin hij zijn kostbare papieren placht te torsen.[3]

zwaarwichtig

  1. gewichtig wordend
    • De waarde nam snel zwaarwichtig toe. 
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  3. “Fortuna's kinderen” (2021), Hollands diep, ISBN 9789048858972
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be