• zwaar·te
  • In de betekenis van ‘het zwaar-zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1453 [1]
  • Afgeleid van zwaar met het achtervoegsel -te.
enkelvoud meervoud
naamwoord zwaarte zwaartes
zwaarten
verkleinwoord

dezwaartev

  1. het gewicht
    • De zwaarte van een vrachtwagen is erg groot. 
  2. de ernst
    • De zwaarte van de misdaad is groot. 
     Maar zwaarte is iets anders dan affectie: Slechts een van beide is constant.[2]
     Tot die tijd was er evenwel nog een lange weg te gaan, waarvan hij lengte en zwaarte aan de gezichten van de veteranen kon aflezen.[3]
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[4]