1. zonnecel
  • zon·ne·cel
enkelvoud meervoud
naamwoord zonnecel zonnecellen
verkleinwoord zonnecelletje zonnecelletjes

de zonnecelv / m

  1. (natuurkunde) toestel dat de elektromagnetische energie van zonlicht langs fotovoltaïsche of foto-elektrochemische weg direct omzet in elektrische of chemische energie (zonder deze eerst tot warmte te dissiperen)
    • Er zijn al zonnecellen met een rendement van boven de 30% 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]