• zoek
stellend
onverbogen zoek
verbogen (alleen
predicaat)

zoek

  1. alleen predicatief: niet terug te vinden
    • Mijn sleutels zijn zoek. 
  • zoek zijn

zoek

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    • Zoekmaken: Hij maakte mijn sleutels zoek. 
vervoeging van
zoeken

zoek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
    • Ik zoek. 
  2. gebiedende wijs van zoeken
    • Zoek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
    • Zoek je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord zoek -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de zoekm

  1. toestand waarin men iets probeert te vinden (alleen nog in vaste verbindingen)
•  Ik draaide me om en liep zo snel ik kon in tegengestelde richting weer de berg af op zoek naar beschutting en veiligheid. [1] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be