zoek
- zoek
- ww: zoeken ww zonder de uitgang -en
- bn, bw: naamwoord van handeling van zoeken ww
- zn: van Middelnederlands soec, op te vatten als naamwoord van handeling van zoeken ww
stellend | |
---|---|
onverbogen | zoek |
verbogen | (alleen predicaat) |
zoek
- alleen predicatief: niet terug te vinden
- Mijn sleutels zijn zoek.
- zoek zijn
1. niet terug te vinden
zoek zijn
|
zoek
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- Zoekmaken: Hij maakte mijn sleutels zoek.
vervoeging van |
---|
zoeken |
zoek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
- Ik zoek.
- gebiedende wijs van zoeken
- Zoek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeken
- Zoek je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoek | - |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de zoek m
- toestand waarin men iets probeert te vinden (alleen nog in vaste verbindingen)
- op zoek naarbezig met te zoeken naar iets
- • Ik draaide me om en liep zo snel ik kon in tegengestelde richting weer de berg af op zoek naar beschutting en veiligheid. [1]
- Het woord zoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be