zinspelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van zinspelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | zinspelen | te zinspelen | ||||||
toekomend | zullen zinspelen | te zullen zinspelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gezinspeeld | te hebben gezinspeeld | ||||||
toekomend | gezinspeeld zullen hebben | gezinspeeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
zinspelend | gezinspeeld | ev. zinspeel |
mv. verouderd zinspeelt |
zinspele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | zinspeel | zinspeelt | zinspeelt | zinspeelt | zinspeelt | zinspelen | zinspelen | zinspelen | |
verleden (o.v.t.) | zinspeelde | zinspeelde | zinspeelde | zinspeelde | zinspeelde | zinspeelden | zinspeelden | zinspeelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal zinspelen | zult/zal zinspelen | zult/zal zinspelen | zult zinspelen | zal zinspelen | zullen zinspelen | zullen zinspelen | zullen zinspelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou zinspelen | zou zinspelen | zou(dt) zinspelen | zoudt zinspelen | zou zinspelen | zouden zinspelen | zouden zinspelen | zouden zinspelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gezinspeeld | hebt gezinspeeld | hebt/heeft gezinspeeld | hebt gezinspeeld | heeft gezinspeeld | hebben gezinspeeld | hebben gezinspeeld | hebben gezinspeeld | |
verleden (v.v.t.) | had gezinspeeld | had gezinspeeld | had gezinspeeld | hadt gezinspeeld | had gezinspeeld | hadden gezinspeeld | hadden gezinspeeld | hadden gezinspeeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gezinspeeld hebben | zal/zult gezinspeeld hebben | zult/zal gezinspeeld hebben | zult gezinspeeld hebben | zal gezinspeeld hebben | zullen gezinspeeld hebben | zullen gezinspeeld hebben | zullen gezinspeeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gezinspeeld hebben | zou gezinspeeld hebben | zou/zoudt gezinspeeld hebben | zoudt gezinspeeld hebben | zou gezinspeeld hebben | zouden gezinspeeld hebben | zouden gezinspeeld hebben | zouden gezinspeeld hebben |