zinspelen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
zinspelen | zinspelend |
zinspeling |
- zin·spe·len
- samenstelling van zin en spelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zinspelen |
zinspeelde |
gezinspeeld |
zwak -d | volledig |
zinspelen
- inergatief ~ op op minder duidelijke wijze naar iets refereren
- Hij zinspeelde op mogelijke strafmaatregelen.
1. op minder duidelijke wijze naar iets refereren
- Het woord zinspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zinspelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be