zaat
- zaat
- van Middelnederlands saet, naamwoord van handeling van zitten ww [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaat | zaten |
verkleinwoord | zaatje | zaatjes |
de zaat m
- (scheepvaart) droogvallende zandplaat, waar schepen op het droge kunnen liggen voor lossen en laden of voor het werken aan de onderkant
- (waterbeheer) ondergrond waarop een dijk gebouwd wordt, of het terrein wat gebruikt wordt voor de constructie van een zinkstuk
- landhuis met omringende landerijen
- Het woord 'zaat' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.