eenzaat
- een·zaat
- samenstelling van een en zaat [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eenzaat | eenzaten |
verkleinwoord | eenzaatje | eenzaatjes |
de eenzaat m
- kluizenaar, heremiet
- De angstige eenzaat leefde verscholen in het bos.
- eenling
- Hij is een echte eenzaat die het prettig vindt om alleen achter zijn computertje te werken.
- Het woord eenzaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenzaat" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be