kluizenaar
Niet te verwarren met: Kluizenaar |
- Geluid: kluizenaar (hulp, bestand)
- klui·ze·naar
- In de betekenis van ‘heremiet’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- Afgeleid van kluis met het achtervoegsel -enaar [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kluizenaar | kluizenaars kluizenaren |
verkleinwoord | kluizenaartje | kluizenaartjes |
de kluizenaar m
- iemand die alleen en in afzondering leeft
- ▸ Tijdens het lopen was ik vaak een kluizenaar, in het gezelschap van mijn gedachten.[3]
- (biologie) nonvlinder Lymantria monacha
1. iemand die alleen en in afzondering leeft
- Het woord kluizenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kluizenaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kluizenaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be