• yup·pie
  • van Engels yuppie, in de betekenis van ‘jeugdige carrièremaker met een hoge, trendgevoelige levensstandaard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1986 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord (yup) * (yuppen) *
verkleinwoord yuppie yuppies

de yuppiem

  1. (persoon) jong, kindloos persoon die snel carrière gemaakt heeft en een exclusieve, trendgevoelige levensstijl heeft
    • De yuppie kreeg promotie voor de binnengehaalde opdracht. 
  • Hoewel direct onleend aan het Engels, is het bij wijze van terugvorming ook op te vatten als verkleinwoord van "yup" met het achtervoegsel -ie.
82 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]


yuppie g

  1. (persoon) yuppie


  • yup·pie
enkelvoud meervoud
yuppie yuppies

yuppie

  1. (persoon) yup, yuppie


yuppie m

  1. (persoon) yup, yuppie


  • yup·pie
enkelvoud meervoud
yuppie yuppie

yuppie m/v

  1. (persoon) yup, yuppie


enkelvoud meervoud
yuppie yuppies

yuppie m

  1. (persoon) yup, yuppie


yuppie g

  1. (persoon) yuppie