kind ingebakerd in windsels
  • wind·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord windsel windsels
windselen
verkleinwoord windseltje windseltjes

het windselo

  1. een lap stof die men ergens omheen kan winden
    • Kunstenares Ans Markus presenteert dit jaar tijdens de Leerdamse Glasdagen (7 tot en met 9 september) haar kristallen masker met windsels. Het masker met windsels van Markus wordt uitgevoerd in helder kristal, rookgrijs en gematteerd kristal. De kunstenares maakte al eerder een glazen buste met windsels.[3] 
    • Elk detail herinner ik me: het vlammenwerpermannetje had brandstoftankjes op zijn rug met slangetjes en drukmetertjes, en de Japannertjes hadden van die windsels rond hun onderbeentjes, waar ik uren naar kon kijken. Dat alles in plastic poppetjes niet groter dan mijn pink.[4] 
    • Als Sanne Wevers haar oefening heeft volbracht en de mooiste lach aan jury en publiek heeft getoond, sprint de vicewereldkampioen op balk naar haar sporttas. De turnster graait dan tussen haar pakjes, handdoeken, make-up, schoentjes en windsels, op zoek naar haar boekje.[5] 
  2. (medisch) verband
82 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[6]
  1. windsel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf CAROLIEN VLIETSTRA 08 nov. 2012
  4. Volkskrant Thomas van Luyn 13 mei 2017
  5. Volkskrant 9 augustus 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be