luier
- lui·er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luier | luiers |
verkleinwoord | luiertje | luiertjes |
- vocht absorberend kledingstuk dat wordt gedragen door een incontinente persoon, inz. door een baby
1.
luier
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van lui
vervoeging van |
---|
luieren |
luier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieren
- Ik luier.
- gebiedende wijs van luieren
- Luier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieren
- Luier je?
- Het woord luier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luier" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "luier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ luier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be