Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·con·ti·nent
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen incontinent incontinenter incontinentst
verbogen incontinente incontinentere incontinentste
partitief incontinents incontinenters -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘urine of ontlasting niet kunnende ophouden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

incontinent

  1. (medisch) niet in staat de urine of ontlasting te beheersen
    • Hij verzorgde zijn incontinente moeder enige tijd zelf, maar dat viel uiteindelijk niet vol te houden. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen