Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cou·che
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord couche couches
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de couchev / m

  1. aardlaag
  2. verflaag

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  couche     la couche     couches     les couches  

Zelfstandig naamwoord

couche v

  1. laag
  2. (natuurkunde), (scheikunde) elektronenschil

Werkwoord

vervoeging van
coucher

couche

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van coucher
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van coucher
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van coucher