bandage
- ban·da·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verband’ voor het eerst aangetroffen in 1768 [1]
- afgeleid van het Franse bandage (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandage | bandages |
verkleinwoord | bandagetje | bandagetjes |
- Het woord bandage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bandage" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "bandage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ bandage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be