• wer·ve·lend
vervoeging van: wervelen
verbogen vorm: wervelende

wervelend

  1. onvoltooid deelwoord van wervelen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wervelend wervelender wervelendst
verbogen wervelende wervelendere wervelendste
partitief wervelends wervelenders -

wervelend

  1. snel ronddraaiend
  2. (figuurlijk) heel levendig
    • De Deventer binnenstad was zaterdagavond weer het decor van een opeenstapeling van wervelende voorstellingen vol met licht, kleur en beweging. [1] 
    • De naam van David Neres galmt aanstekelijk door de Johan Cruijff Arena. Op een vrolijk Braziliaans melodietje. De volumeknop in het stadion gaat omhoog na het wervelende begin van de tweede helft. [2] 
    • Amsterdam heeft HC Den Bosch vanmiddag onttroond als landskampioen hockey bij de vrouwen. Aan de Bossche Oosterplas was een wervelende eerste helft van de bezoekers genoeg om Den Bosch voor de tweede keer in drie dagen tijd te kloppen: 0-2. [3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]