wervelen
- wer·ve·len
- In de betekenis van ‘ronddraaien’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- Afgeleid van wervel met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wervelen |
wervelde |
gewerveld |
zwak -d | volledig |
wervelen
- ergatief zich al draaiend ergens heen bewegen
- De waterhoos was over het meer gewerveld.
- ergatief overdrachtelijk: zich snel voortbewegen
- De dansers wervelden over het toneel.
- absoluut een draaiende beweging maken
- Bij het opengaan van de sluisdeur had het water heftig gewerveld.
- Het woord wervelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wervelen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "wervelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be