• weg·cij·fe·ren

wegcijferen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegcijferen
cijferde weg
weggecijferd
zwak -d volledig
  1. door rekenen doen verdwijnen
  2. (figuurlijk) iets door redeneren doen verdwijnen
  3. kan niet weggecijferd worden: iets of iemand is van groot belang, ook als je probeert het weg te redeneren
  4. wederkerend zichzelf wegcijferen: zichzelf op de achtergrond zetten
    • "Hij vond dat ik me veel meer op mijn eigen spel moest concentreren. Ik heb me meer op het scoren gericht, want dat kan ik gewoon”, aldus Van de Beek, die al zijn zesde seizoenstreffer aantekende. "Wesley vindt dat ik heel goed kan voetballen, maar stipte aan dat ik me te veel wegcijferde. Uiteindelijk wordt een speler van Ajax op zijn goals en assists beoordeeld.”[2] 
    • Aardig is dat deze boekverfilming verschillende perspectieven toont. Van Auggie zelf natuurlijk, maar bijvoorbeeld ook van zijn moeder, die na zijn geboorte haar leven voor hem parkeerde. Indringender nog is het gezichtspunt van zijn oudere zus Via (Izabela Vidovic), die zichzelf al even hard wegcijferde om zo haar ouders niet nóg meer kopzorgen te geven. Minder geloofwaardig - en eigenlijk nogal onnodig - is de bijdrage van haar beste vriendin Miranda.[3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 11 dec. 2017
  3. de Telegraaf M.W. 22 nov. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be