Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cij·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cijferen
cijferde
gecijferd
zwak -d volledig

Werkwoord

cijferen [2]

  1. (wiskunde) inergatief rekenen; met cijfers werken.
    • Er werd druk gecijferd en gerekend. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen