vervoeging van de bedrijvende vorm van waarzeggen
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
waarzeggen
|
te waarzeggen
|
toekomend
|
zullen waarzeggen
|
te zullen waarzeggen
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
hebben gewaarzegd waargezegd
|
te hebben gewaarzegd waargezegd
|
toekomend
|
gewaarzegd waargezegd zullen hebben
|
gewaarzegd waargezegd te zullen hebben
|
|
onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
gebiedende wijs |
aanvoegende wijs
|
|
waarzeggend |
gewaarzegd waargezegd |
ev. waarzeg |
mv. verouderd waarzegt |
waarzegge
|
aantonende wijs |
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij, ge |
hij, zij, het |
wij, we |
jullie |
zij, ze
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
waarzeg |
waarzegt |
waarzegt |
waarzegt |
waarzegt |
waarzeggen |
waarzeggen |
waarzeggen
|
verleden (o.v.t.) |
waarzegde |
waarzegde |
waarzegde |
waarzegde |
waarzegde |
waarzegden |
waarzegden |
waarzegden
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal waarzeggen |
zult/zal waarzeggen |
zult/zal waarzeggen |
zult waarzeggen |
zal waarzeggen |
zullen waarzeggen |
zullen waarzeggen |
zullen waarzeggen
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou waarzeggen |
zou waarzeggen |
zou(dt) waarzeggen |
zoudt waarzeggen |
zou waarzeggen |
zouden waarzeggen |
zouden waarzeggen |
zouden waarzeggen
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
heb gewaarzegd waargezegd |
hebt gewaarzegd waargezegd |
hebt/heeft gewaarzegd waargezegd |
hebt gewaarzegd waargezegd |
heeft gewaarzegd waargezegd |
hebben gewaarzegd waargezegd |
hebben gewaarzegd waargezegd |
hebben gewaarzegd waargezegd
|
verleden (v.v.t.) |
had gewaarzegd waargezegd |
had gewaarzegd waargezegd |
had gewaarzegd waargezegd |
hadt gewaarzegd waargezegd |
had gewaarzegd waargezegd |
hadden gewaarzegd waargezegd |
hadden gewaarzegd waargezegd |
hadden gewaarzegd waargezegd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal gewaarzegd waargezegd hebben |
zal/zult gewaarzegd waargezegd hebben |
zult/zal gewaarzegd waargezegd hebben |
zult gewaarzegd waargezegd hebben |
zal gewaarzegd waargezegd hebben |
zullen gewaarzegd waargezegd hebben |
zullen gewaarzegd waargezegd hebben |
zullen gewaarzegd waargezegd hebben
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou gewaarzegd waargezegd hebben |
zou gewaarzegd waargezegd hebben |
zou/zoudt gewaarzegd waargezegd hebben |
zoudt gewaarzegd waargezegd hebben |
zou gewaarzegd waargezegd hebben |
zouden gewaarzegd waargezegd hebben |
zouden gewaarzegd waargezegd hebben |
zouden gewaarzegd waargezegd hebben
|
onpersoonlijke lijdende vorm gewaarzegd waargezegd worden
|
|
onvoltooid |
voltooid
|
tegenwoordig |
er wordt gewaarzegd waargezegd |
er is gewaarzegd waargezegd
|
verleden |
er werd gewaarzegd waargezegd |
er was gewaarzegd waargezegd
|
toekomend |
er zal gewaarzegd waargezegd worden |
er zal gewaarzegd waargezegd zijn
|
voorwaardelijk |
er zou gewaarzegd waargezegd worden |
er zou gewaarzegd waargezegd zijn
|