vroemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vroemen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vroemen | te vroemen | ||||||
toekomend | zullen vroemen | te zullen vroemen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevroemd | te hebben gevroemd | ||||||
toekomend | gevroemd zullen hebben | gevroemd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vroemend | gevroemd | ev. vroem |
mv. verouderd vroemt |
vroeme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vroem | vroemt | vroemt | vroemt | vroemt | vroemen | vroemen | vroemen | |
verleden (o.v.t.) | vroemde | vroemde | vroemde | vroemde | vroemde | vroemden | vroemden | vroemden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vroemen | zult/zal vroemen | zult/zal vroemen | zult vroemen | zal vroemen | zullen vroemen | zullen vroemen | zullen vroemen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vroemen | zou vroemen | zou(dt) vroemen | zoudt vroemen | zou vroemen | zouden vroemen | zouden vroemen | zouden vroemen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevroemd | hebt gevroemd | hebt/heeft gevroemd | hebt gevroemd | heeft gevroemd | hebben gevroemd | hebben gevroemd | hebben gevroemd | |
verleden (v.v.t.) | had gevroemd | had gevroemd | had gevroemd | hadt gevroemd | had gevroemd | hadden gevroemd | hadden gevroemd | hadden gevroemd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevroemd hebben | zal/zult gevroemd hebben | zult/zal gevroemd hebben | zult gevroemd hebben | zal gevroemd hebben | zullen gevroemd hebben | zullen gevroemd hebben | zullen gevroemd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevroemd hebben | zou gevroemd hebben | zou/zoudt gevroemd hebben | zoudt gevroemd hebben | zou gevroemd hebben | zouden gevroemd hebben | zouden gevroemd hebben | zouden gevroemd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gevroemd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gevroemd | er is gevroemd | |||||||
verleden | er werd gevroemd | er was gevroemd | |||||||
toekomend | er zal gevroemd worden | er zal gevroemd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gevroemd worden | er zou gevroemd zijn |